Vroeger waren geneeskunde
en hygiëne niet wat zij vandaag zijn. Heel wat mensen stierven vroegtijdig. Vele
kinderen verloren reeds op jeugdige leeftijd hun ouders. In dat geval werden bloedverwanten
aangesteld tot voogden. Die werden "momboiren" genoemd, een vervorming
van het Latijnse woord "mamburnus".
Het woord “momber” wordt in Limburg nog gebruikt voor “voogd”.
Deze voogden dienden zich te houden aan een specifieke ordonnantie voor de "momboiren".
Bij hun aanstelling moesten deze voogden een eed afleggen. Daarbij beriepen zij
zich op de hulp van God en van al zijn heiligen. De “momboiren” verbonden
er zich toe om naar best vermogen en inzicht te handelen ten bate van de wezen
die aan hun zorg waren toevertrouwd. Zij waakten over de persoon en de eer van
deze minderjarigen. Deze voogden moesten alles doen wat in het belang was van
de ouderloze kinderen en alles laten wat hun belangen kon schaden. Bijzondere
aandacht ging naar het goede beheer van de goederen en bezittingen van die minderjarigen.
Kortom de “momboiren” dienden voor de wezen te zorgen op dezelfde wijze
als zij dat deden voor hun eigen kinderen.
Het stadsbestuur van Brussel verplichtte de voogden "eenen wettigen staet
ende inventaris" te maken van de goederen van de wezen. Bovendien moesten
zij regelmatig rekenschap afleggen van hun beheer en van hun "ontfangh
ende uytgheven jaerlycx wettighe rekeninghe doen ten behoorlycken tyde".
Zoals dat in die tijd gebruikelijk was, werd deze gelofte bekrachtigd met een
beroep op de Godheid.
Deze eedformule is voorzien van het wapenschild van de stad Brussel. Daarop staat
Sint-Michiel afgebeeld terwijl hij met zijn zwaard de draak velt. Daaronder prijkt,
naar analogie met het oude Rome, de afkorting S.P.Q.B. ("Senatus, populusque
Bruxellensis")
De originele tekst werd in 1695 gedrukt door Martinus van Bossuyt, gezworen stadsdrukker,
gevestigd op de “Visschers-Sinne” (de Vissers-Zenne)
Doc. Nr. 169500001