(p. 2/2)
Kervijn beschouwt het als een krijgsdienstbaarheid, welker oorsprong hij in de Capitulariën terugvindt, en leidt het af van : bal = huis, woonplaats, omkring, vesting, en ward : guard, bewaker.
Deze uitlegging zou gegrond kunnen schijnen, indien 't bewezen ware dat Balgerhoeke (aldus komt de naam in een oorkonde van 1227 voor) ooit een sterkte op de Lieve geweest is.
Gheldolf, echter, heeft onzes achtens, op een voldoende wijze aangetoond, en Kanunnik de Smet stemt hierin overeen met zijn gedacht, dat de zin van 't woord balfart te nemen is als een Oud-Romeinsche belasting, ten voordeele van den heer geheven, en in de wetgeving der Franken en van het Graafschap Vlaanderen overgegaan.
Raveschoot, oudtijds een oppidum of versterkte plaats, op slechts weinige minuten van Balgerhoeke gelegen, lag, vóór de Lieve hier in 1251 gedolven werd, aan een rivier, welker wateren zich te Aardenburg in de zee ontlastten.
't Is datzelfde slot Raveschoot, dat in 1127 door de partijgangers van Karel den Goede belegerd, en den 8en Maart in hetzelfde jaar afgebrand en gansch vernield werd. Hare ligging, zegt Galbertus, maakte Raveschoot bijna ontoegankelijk en onoverwinnelijk : "Quod quidem et ex loci difficultate et ex ipsa munitione invincibile et inaccessibile !"